Ontstaan
en Ontwikkeling van de Sint Sebastiaansgilde
Voorwoord
Het is zeker niet eenvoudig te achterhalen wat een 600 jaar oude vereniging
allemaal heeft beleefd.
Opzoekingen in het stadsarchief, het boek “Herentals” van
stadsarchivaris Jan Goris, dagbladknipsels en hier en daar een oud document,
zijn het enige, en zeker onvoldoende, wat ik ter beschikking had om deze
tekst op te stellen.
Niettemin hoop ik dat men bij het lezen van dit resumé nog iets
kan vinden dat minder gekend was, of iets dat zelfs verrast.
Wanneer dit doel bereikt is, mag ik mijn inspanningen als geslaagd beschouwen.
René Ceulemans gildenarchivaris 2004
De
vroege geschiedenis
Reeds in 1302 werden kruisbooggilden gemeld te Herentals,
Lier en Zandhoven.
Het vroegste spoor van de Herentalse boogschutters schijnt terug te gaan
tot 1388, toen deze laatste samen met hun collega’s uit Leuven en
Lier, het kasteel van Gaasbeek gingen belegeren. Waren de Herentalse wapenbroeders
leden van de Aloude Sint-Sebastiaansgilde (handbooggilde)?
Wat hier ook van zij, het staat onbetwistbaar historisch vast dat de Sint-Sebastiaanswapengilde
de oudste Herentalse schuttersvereniging is.
Onderpastoor Deckers, een 19de-eeuwse geschiedschrijver, vermeldt als
ontstaan datum 1404, doch verwijst, spijtig genoeg, naar geen enkel historisch
bewijsstuk om zijn bewering te staven. Niettemin moet de gilde van de
handboog ten laatste in de eerste decennia van de 15de eeuw zijn ontstaan.
Het staat immers vast dat de Aloude Sint-Sebastiaansgilde in 1428 een
haagspel heeft ingericht waaraan de Lierse handbooggilde heeft deelgenomen.
De andere Herentalse gilden duiken pas veel later op in de documenten.
Zo bijvoorbeeld de Sint-Jorisgilde (voet-of kruisboog) voor juli 1500,
de Kolveniers- of Sint-Antoniusgilde, gesticht op 31 mei 1512, en de “jonge”
Kolveniers-, alias de Sint-Kristoffel- of Sint-Jacobsgilde, na 1542 maar
voor 1555.
Het primordiaal doel van de wapengilde was aanvankelijk voorzeker militair.
Vrijwel algemeen wordt overigens aangenomen dat de oorsprong van onze
schuttersgilden in het algemeen en hun militaire functie in het bijzonder,
zou teruggaan tot de tijden van de Frankische kolonisatie van West-Europa,
toen weerkorpsen van vrije mannen instonden voor de verdediging van
de Germaanse nederzettingen.
Zeer schilderachtig werd deze functie in 1542 als volgt beschreven:
“Omme den heeren van den lande van Brabant in zijnen oorlogen
ende nooden te helpen assisteren ende by staen ende der voers stadt
poorten ende mueren te helpen waken ende bewaren.”
Tekenend in verband met dit militaire karakter is daarenboven het feit
dat de gilden niet alleen naar hun respectieve patroonheiligen , maar
ook naar de wapens die zij hanteerden, genoemd werden
Ook de wapenschilden der respectievelijke gilden stonden hiermede
zeer nauw in verband. Zoals reeds gezegd, twee gekruiste pijlen, de
Sint-Sebastiaansgilden; een kruis van keel op zilver de Sint-Jorisgilde;
twee buksen die kruisgewijs samengebonden waren en ernaast de letters
S.A. de Sint-Antoniusgilde. De nieuwe tijd
In de steden van het hertogdom Brabant hadden de gilden zich zeer spoedig
kunnen ontwikkelen tot sterke geprivilegieerde organisaties en hierdoor
werden zij bij uitnemendheid de tastbare symbolen van de lokale autonomie.
In 1552 traden de schuttersgilden op als hulptroepen in de feodale oorlogen,
en in 1597, meer bepaald op 23 januari, zouden Herentals schuttersgilden
in de omgeving van de stad tegen de Spanjaarden hebben gevochten.
Tot 1790 hebben zij steeds verder opgetreden om de binnenlandse veiligheid
te bewaren.
Er hebben zich beroerde tijden voor het gildenwezen voorgedaan in de 14de
en 15de eeuw. Door alle soorten onlusten, godsdiensttwisten en oorlogen
en stelende groepen, werd het gildenbezit dat voor die tijd bestond verkocht,
geplunderd, gestolen of vernietigd.
De gilden die hun erfstukken goed hadden verborgen, hebben meermaals aan
de parochie in nood hun laatste gildenzilver geschonken, om gesmolten
te worden voor nieuwe kelken en monstransen.
Na de 16de eeuw wordt er terug door de gilden begonnen aan nieuwe schildjes
voor de koningsketting. Zo wordt Herentals vermeld in het boek “Schatten
der Vlaamse schuttersgilden”.
Ten gevolge van de centralisatiepogingen van de Bourgondische hertogen,
devalueerde reeds vrij vlug de militaire functie van de wapengilden. Toch
ging het militaire karakter niet volledig verloren. Niettemin valt er
sinds de Bourgondische bemoeiingen een merkelijke verschuiving van de
gildenactiviteiten waar te nemen. Groepsontspanning en gemeenschapsfeesten
kregen geleidelijk, doch onmiskenbaar de bovenhand op het wapenbedrijf.
De gilden richtten zich langzaam weer op. Volksspelen en ook enkele schietspelen
werden ingericht, maar de grote doorbraak bleef uit, omdat de meeste gilden
terug van onderaan moesten herbeginnen.
Al met al mag men toch niet uit het oog verliezen dat de gilden reeds
lange tijd zich in het maatschappelijke leven hadden geïntegreerd.
Door hun deelname aan processies, ommegangen, hun prestaties op schuttersfeesten
en vooral op de wedstrijden van de landjuwelen, waren de schuttersgilden
al evenzeer als de rederijkerskamer, een verklanking van het sociale aanzien
van hun stad. In 1521 vond in Herentals een groots landjuweel door waarvan
het relaas
is bewaard.
Hoe sterk het prestige van de stad met aanzien van de wapengilden vervlochten
was, kwam tot uiting bij de twist die uiteindelijk uitgroeide tot een
ware prestigestrijd tussen de steden Lier en Herentals. Hoewel Herentals
bij deze ruzie vermoedelijk in het ongelijk werd gesteld, toch verslapte
de belangstelling van de magistraat voor het gildenleven geenszins.
De grote moeilijkheid van die toenmalige wapengilden was in die tijd het
ledentekort. Vele personen zouden in die tijd van een lidmaatschap hebben
afgezien, omwille van de hoge onkosten die een dergelijk engagement met
zich meebracht. De leden moesten immers hun eigen uitrusting en pronkkledij
bekostigen. Daarom beslisten de Herentalse wethouders op 16 mei 1542 dat
de Herentalse gilden voortaan 28 leden zouden moeten tellen. De gildendeken
moest dubbele lijsten opmaken van aspirant leden, en hieruit zou de stadsmagistraat
zoveel personen aanduiden tot men 28 leden zou bereikt hebben. Op zichzelf
genomen is dat een zeer eigenaardige beslissing, omdat zij tegen de algemene
gang van het gildenleven inging. Over het algemeen was men immers zeer
trots op het lidmaatschap van een gilde. In de regel waren er dan ook
veel gegadigden, zodat men het aantal gildenleden moest beperken.
Te Herentals, en deze situatie is wellicht uniek in de geschiedenis van
het gildenleven van onze gewesten, stelde de magistraat toen juist om
een tegenovergestelde reden een bepaald aantal leden voorop. De enige
aanvaardbare reden, die men voor deze specifieke Herentalse situatie zou
kunnen aanvoeren, is dat de magistraat, wars van de verslechterde economische
toestand van de stad, een grootse prestigepolitiek was blijven voeren,
die de financiële mogelijkheden van de meeste Herentalse burgers
te boven ging. Dientengevolge weigerden vele Herentalsenaren het elders
zo begeerde lidmaatschap van gildenbroeder te worden.
De Herentalse magistraat wijzigde echter zijn prestigepolitiek in geen
enkel opzicht. Koste wat kost wilde hij immers over pronte gildenleden
beschikken om op landjuwelen en schietspelen de glorie van de stad te
gaan uitdragen. Wie weigerde de last van een dergelijk lidmaatschap op
zich te nemen, zou met inkwartiering “van de Heere (keizer Karel
V) ende zyne dienaren” gestraft worden tot hij tot betere gevoelens
zou zijn gekomen.
Omdat het verhoopte resultaat toch uitbleef, vond de magistraat voor het
“landjuweel van den handbooghe tot Liere” op 12 mei 1562,
er niets beters op dan elders gekostumeerde personen te gaan huren.
Naast deze twee specifieke taken (militaire functie en stedelijk prestige)
hebben de gilden een intens gemeenschapsleven ontwikkeld. Van de Frankisch-Germaanse
verenigingen van weerbare mannen, hebben de schuttersgilden vermoedelijk
de dodencultus en het organiseren van onderlinge ontspanning overgenomen.
Het godsdienstige gemeenschapsleven kwam in de Herentalse gilde tot uiting
in het vieren van de patroonsfeesten van Sint-Sebastiaan, die traditioneel
met een mis begonnen voor de overleden gildenbroers.
De rechten en plichten van de gildenbroeders stonden zeer nauwkeurig omschreven
in de zogenaamde “Caerte”, de grondwet van een schuttersgilde.
De Franse Revolutie
Op 17 maart 1791 werd onze gilde opgeheven door de vreemde
overheersers, de Fransen.
Alle bezit werd verbeurd verklaard, alles wat vindbaar was, werd aangeslagen
en vernietigd. Gelukkig hadden de meeste gilden hun les van vroeger goed
onthouden en voorzorgen genomen door het mooiste weg te stoppen en menige
stukken werden mee naar huis genomen om te verbergen voor later. Op 31
augustus 1798 werden de archieven en kostbaarheden van de gilde afgeleverd
bij het “Municipal” of stadsbestuur.
De 19° eeuw
In de periode van non-activiteit na de opheffing waren
er leden die niet bij de pakken bleven zitten en met oude geschriften
naar de Abdij van Tongerlo trokken. Aangezien deze mensen zelf niet konden
lezen, gingen ze bij de paters te rade om te weten te komen welke belangrijke
documenten ze hadden gevonden. De paters ontdekten dat het de “Charta
Gildae Herendaliensis” was. Met andere woorden: de kaart van onze
gilde.
Tussen 22 en 29 december 1866 werd onze gilde heropgericht.
Op 26 januari 1867 vierde de gilde haar beschermheilige. Met trommel en
vaandel voorop trokken de broers en zusters naar de kerk, waar om 8 uur
de heilige mis werd opgedragen. De volgende dagen werd er gefeest: getrommeld
en gegeten, voornamelijk getrommeld. In de “Meerhoutenaer”
schreef men toen: “Swiers is een onvermoeibare trommelaar en
hij heeft onze stad een staaltje van zijnen iever gegeven met vier dagen
lang van de morgen tot de avond te roffelen dat het een plezier was om
te hooren.”
In 1867 was “De Kreeft” op de Grote Markt het gildenlokaal.
De waard, Jos Moorkens, was koning van de gilde.
Op 26 september 1868 werd een schietwedstrijd gehouden in de tuin van
herberg “Fonteine”.
Fr. Moorkens, Fr. Fierens en Arn. Moorkens waren toen de beste schutters.
Groot feest op 14 juni 1873: koningsschieting. August De Backer werd gildenkoning.
Op 26 april 1879 kreeg onze gilde een nieuw vaandel en dat werd gewijd
op 3 mei 1879.
De stad Turnhout vroeg in 1889 een namenlijst van de leden van de Sint-Sebastiaansgilde.
Waarschijnlijk omdat onze gilde toen deelnam aan de herdenkingsfeesten
van de Brabantse Omwenteling.
De negentiende eeuw wordt afgesloten met de viering van een gildenkeizer,
Karel Driesen op 15 juni 1890 in het gildenlokaal “De Hertog”
in de Zandstraat.
In 1904 werd het vijfhonderdjarig bestaan gevierd.
Tijdens beide wereldoorlogen werden de activiteiten noodgedwongen stilgelegd.
Na de tweede wereldoorlog
Toen in 1936 Daems zich keizer schoot, was het onheil van de tweede Wereldoorlog
niet ver meer af en zou onze gilde 4 jaar lang niet meer kunnen functioneren.
De bezetter verbood immers elke vereniging die niet collaboreerde.
Na de bevrijding in 1945 deden oud-gildenleden enkele schuchtere stappen
om zich weer te verenigen en waren er onder leiding van toenmalig hoofdman
Jan Dams een dertigtal leden. De viering in 1948 van 150 jaar Boerenkrijg
gaf een duwtje in de rug. De penningmeester was toen Justine Thys
en de griffier was Louisa Van de Water.
In het stadsarchief wordt sinds 27 maart 1948 ook de officiële kaart
van onze gilde uit 1551 bewaard.
Omdat de vereniging toen nog losjes aan elkaar hing en een echte doorbraak
voor de gilde noodzakelijk was, deed de secretaris, Juul Van den Bosch,
op 27 juni 1950 een voorstel om de Sint-Sebastiaansgilde officieel terug
op te richten.
Er werd een vast bestuur gekozen op 2 december 1950. Het gildenlokaal
werd “de Spiegel” en er volgde ook een koningsschieting die
gewonnen werd door Jan Van de Water. Als hoofdman werd Edmond (Monneke)
Mols gekozen. De griffier was Jules Müller en de dekens waren Louis
Ooms en Alfons Peeters.
Na de oprichting van de Hoge Gildenraad der Kempen in 1952 kreeg onze
gilde na enkele jaren ook daar mensen in de raad, namelijk Jos Van Roey
en Albert Lefebure, opperdekens en Roger Janssens, opperkoning.
In 1950 werd een dansgroep in het leven geroepen.
In 1954 bestond deze groep uit 24 dansers.
Op 11 juli 1954 vierde onze gilde haar 550-jarig bestaan. Hoofdman Jos
Van Roey, stadsontvanger, schonk een brandglas betreffende de gilde aan
de Lakenhal en een grote plaat voor de koningskazuifel.
Dat het in de jaren zestig goed ging met onze gilde, bewijst het feit
dat de dansers op 26 mei 1963 de eerste prijs behaalden op het gildenfeest
te Nieuwmoer. Zij namen ook deel aan het internationaal volksdansfestival
te Brasschaat.
Op 5 juli 1964 werd een nieuwe gildenvlag ingewijd. Over het gildenlokaal
bestond nog geen zekerheid. In 1966 ging het van de “Spiegel”
naar het “Gildenhuis”.
In januari 1969 werd op de pui van de Lakenhal een foto genomen van onze
gilde. Er waren toen 32 mannelijke en 34 vrouwelijke leden.
In april 1970 werd werk gemaakt van ons gildenlied.
Wegens verbouwingswerken aan het “Gildenhuis” in 1972, werd
het “Brouwershuis” voorlopig het gildenlokaal. Ondertussen
werd een lokaal aangevraagd op het begijnhof . Het “huisje nummer
12” , de Gildenkamer, wordt nu reeds meer dan 40 jaar bewoond (en onderhouden) door
onze gilde.
Als lid van de Hoge Gildenraad der Kempen organiseerde de Herentalse
gilde in 1975 een landjuweel. Gedurende vijf jaar, vanaf 1970, had de
gilde de meeste punten behaald tijdens de gildenfeesten van de HGK. In
de disciplines dansen, boogschieten en roffelen blonk de groep uit.
Een groots feest werd op stapel gezet. Een massa volk zou deelnemen en
dus werd er een reuzentent geplaatst langs de Augustijnenlaan, op de plaats
waar nu het administratief centrum staat.
Meer dan 60 gilden uit Midden-en Noorderkempen stapten mee op, dwars door Herentals. Vertrokken aan de Bovenpoort, door de Bovenrij en over de Grote
Markt, langs het Hofkwartier en de Augustijnenlaan naar de grote tent. Boogschutters, dansers, roffelaars en vendelaars uit heel de Kempen waagden hier hun kans.
Over de gildenleden-handboogschutters hebben we tot nu toe nog maar weinig
gesproken, hoewel onze gilde in de eerste plaats een schuttersgilde is.
Ook de boogschutters waren in de bloeiperiode van de jaren zeventig niet onopgemerkt.
In 1977 was de tijd van oefenen in het lokaal van de Noorderwijkse schuttersgilde voorbij. Vanaf dan werd er geoefend bij gildenkoning Rik Van Dyck in zaal “Heba” op de Molekens.
Nu gaan de oefeningen door in het begijnhof.
Op 10 februari 1993 werd door Zijne Majesteit Koning Boudewijn de titel van “koninklijk” aan de Herentalse gilde verleend. De officiële
benaming werd toen “Koninklijke Aloude Sint-Sebastiaansgilde van Herentals”.
Het brevet werd door gouverneur Kinsbergen aan toenmalig hoofdman, nu erehoofdman, Armand Van Mol overhandigd op 24 februari 1993.
Het stadsbestuur van Herentals heeft bij die gelegenheid, op 14 mei 1993, een receptie aangeboden in de raadszaal van het stadhuis.
Bronnen :
Naast het gildenarchief zijn volgende bronnen interessant: Je vindt via de links uitreksels uit:
J.M.Goris : Geschiedenis van Herentals
J. Lauwerys : Studiƫn over Herentals
|